Het is een sleutelmoment in de Franse Revolutie: nadat er onvrede is ontstaan omtrent de stemprocedure binnen de Staten Generaal, over de vraag of er per stand of individueel gestemd moest worden, komt de vergadering in een impasse. De Derde Stand betrekt een sportzaal en zweert, samen met een aantal vertegenwoordigers van de Geestelijkheid en de Adel, dat ze niet uit elkaar zullen gaan totdat ze een nieuwe Grondwet hebben opgesteld.
Het tafereel, bekend geworden als ‘de eed op de kaatsbaan’, is meerdere malen door kunstenaars vereeuwigd, waarvan de bekendste compositie wordt toegeschreven aan schilder Jacques-Louis David. De weergave zou onderdeel worden van de iconografische canon van de Franse Revolutie, en via artikelen, educatieve boeken en nationalistische uitingen bekendheid verwerven. Dit is een opmerkelijk gegeven, aangezien dit werk van David in werkelijkheid nooit is afgerond.
Wat is nu precies het verhaal achter dit bekende historisch tafereel van David? En hoe kan een werk dat nimmer is voltooid toch zijn sporen nalaten in de geschiedschrijving van een van de grootste omwentelingen uit de wereldgeschiedenis?
De aanloop naar de kaatsbaan
Het verhaal kan niet los worden gezien van de bredere context van de Revolutie. In het 18e-eeuwse Frankrijk was de samenleving in drie standen verdeeld, waarbij de eerste twee, Geestelijkheid en Adel, profiteerden ten koste van de Derde Stand, de burgers en boeren. De koning regeerde daarnaast als een absoluut vorst en legitimeerde zijn macht met het droit divin, het goddelijk recht dat hij meende te hebben. Niettemin steunde hij op de Adel voor zijn macht, die door middel van privileges in toom werden gehouden.
In de tweede helft van de eeuw gingen verlichtingsideeën van gelijkheid en vrijheid in toenemende mate het gezag ondermijnen. Tegelijkertijd was de economie in crisis door oorlogsdeelnames en exorbitante koninklijke uitgaven. Het was deze financiële situatie die Lodewijk XVI er uiteindelijk toe aanzette om voor het eerst sinds 1614 de Staten Generaal bijeen te roepen.
Dat ging echter niet zonder slag of stoot. De derde stand eiste stemhervorming, en vormde uiteindelijk de Nationale Vergadering, zichzelf beschouwend als de ware vertegenwoordigers van het volk. toen hun toegang tot de reguliere vergaderruimte werd ontzegd, kwamen ze, vergezeld door vertegenwoordigers van de geestelijkheid en enkelen van de adel, bijeen op de kaatsbaan. Hier legden ze de inmiddels bekende eed af.


Jacques Louis David
De eed werd ook gadegeslagen door Jacques-Louis David (1748-1825). David, een prominente Franse neoclassicistische schilder, had gestudeerd aan de Koninklijke Academie in Parijs en won in 1774 de Prix de Rome, wat hem de kans gaf om in Rome te studeren. Hij werd sterk beïnvloed door de klassieke en renaissancistische kunst. Bij terugkomst in Frankrijk verwierf David bekendheid met werken die geprezen werden om hun heroïsche thema’s, zoals als ‘De Eed der Horatii’ (1784).

In 1790, een jaar na de bekende eed, kreeg David vanuit het parlement de opdracht deze historische gebeurtenis te vereeuwigen. Op de Salon de Peinture van 1791 presenteerde David een voorlopige tekening in pen en inkt, een miniatuur van het enorme schilderij – 10 bij 7 meter – dat hij van plan was te schilderen. De kunstenaar wilde zijn uiteindelijke werk financieren door onder andere de gravure van de voorlopige tekening te verkopen via een nationale inschrijving. 3000 mensen schreven in op het project, in de verwachting eens een kopie van het schilderij te ontvangen.
Overhaast door de gebeurtenissen begon David te werken aan het monumentale schilderij. Maar ver zou hij niet komen. Dit had alles te maken met recente ontwikkelingen van de Revolutie.

De Revolutie na de kaatsbaan
In 1792 radicaliseerde de Franse Revolutie, met groeiende verschillen tussen de revolutionairen. David, nu zelf ook politiek actief, keerde zich tegen de monarchie en omarmde het radicalere Jakobijnse idealisme. De eenheid van de eed op de kaatsbaan leek verdwenen. Zo werd van Mirabeau, een van de helden van het jaar 1789, geheime correspondentie met de koning ontdekt, waardoor hij in de ogen van de publieke opinie in een verrader veranderde. Ook andere helden van 1789 werden inmiddels beschouwd als slechteriken, en verdienden volgens David geen plek meer op het schilderij.
Het Franse politieke leven leek niet meer overeen te komen met de context van het schilderij. En zo stopte David, die inmiddels ook een gebrek aan tijd en geld had, met de schilderwerkzaamheden, vooral door de meningsverschillen over wie erop afgebeeld moest worden. ‘De eed op de kaatsbaan’ zou voor altijd onvoltooid blijven.
De overige versies
En toch heeft zijn compositie grote bekendheid gekregen. Want hoewel het echte schilderij nooit is afgerond, is dat wel te zeggen van de voorbereidende tekening. Het was in 1791 het conceptuele visitekaartje van David, waarmee hij niet alleen sponsorgeld wilde inzamelen, maar ook de deelnemers aan de eed opriep om langs te komen in zijn atelier, zodat hij hen op realistische wijze kon weergeven op het definitieve doek.
De tekening (66 x 101 cm) zou de basis vormen voor meerdere varianten. Een geschilderde versie is te vinden in Museum Carnavalet, en wordt toegeschreven aan David zelf. Jean-Pierre-Marie Jazet maakte er rond 1820 een gravure van, een versie die veelvuldig werd gereproduceerd, en zo voor een nog weidere verspreiding van de beeltenis zorgde.


In je jaren 80 van de 19e eeuw, toen het eeuwfeest van de Franse Revolutie aanstaande was, kreeg Luc-Olivier Merson de opdracht een kopie van het werk te schilderen, en wel bedoeld voor de kaatsbaan waar het allemaal plaats had gevonden. Op dezelfde afmetingen als waar David zijn werk had willen maken, probeerde Merson nauwgezet en op basis van authentieke portretten de leden van de vergadering weer te geven. In 1883 werd het werk bij de opening van het Musée de la Revolution onthuld, waar het tot op de dag van vandaag te bewonderen is.

Het echte schilderij
Maar wat was het lot van het echte, oorspronkelijke schilderij? Het was nooit afgemaakt en bleef in het schetsstadium, met slechts enkele uitgewerkte portretten. Het doek werd aanvankelijk bewaard in de Église des Feuillants, voordat David het oprolde en in 1803 in het Louvre deponeerde. Het werd in drie stukken gesneden in april 1826, bij de eerste verkoop van de kunstenaar na zijn dood, maar er meldde zich geen koper. De stukken werden in 1836 gekocht door het Louvre, dat het belangrijkste fragment in 1921 aan het Château de Versailles overdroeg. Het is onduidelijk wat er is gebeurd met de twee andere stukken.

Het resterende schilderij, dat vanaf 1923 altijd werd tentoongesteld, werd daarna vaak uitgeleend en verplaatst binnen het kasteel. Sinds 1988 hangt het op een van de zoldervertrekken van Versailles. Het zal een van de weinige kunstwerken zijn, waarvan veel mensen de compositie kennen, maar bijna niemand het echte werk ooit heeft aanschouwd.
Luister hier naar de bijbehorende podcast-aflevering.
